Gepubliceerd in Down to Earth Magazine.
Zwerflandbouwers in Suriname hebben het moeilijk. Niet alleen omdat de regens steeds minder voorspelbaar worden, maar ook omdat nieuwe ‘kostgronden’ steeds moeilijker bereikbaar zijn. Landbouwinstituut Celos wil de afgelegen dorpen ondersteunen met nieuwe technieken. Maar het is nog zoeken naar een goede balans tussen wetenschap en eeuwenoude gebruiken.
Kunstmest? Daar gaat Stella Banwarie niet aan beginnen. Met een Surinaams geruite doek om haar middel laat ze zien hoe zij haar plantjes goed laat groeien, gewoon met behulp van de nabije natuur. Ze breekt een onkruidplantje in kleine stukjes en legt die rondom een gemberstekje, zodat het onkruid kan composteren op de grond. “Zo doen we dat op onze kostgrondjes, zonder kunstmest”, zegt ze tegen twee bezoekers van landbouwinstituut Celos. De heren luisteren aandachtig vanachter hun mondkapje, geluidsrecorder in de hand. Ze zijn vooral naar het marron-dorp Ricanau Moffo gekomen om te horen hoe Banwarie en haar dorpsgenoten eten verbouwen in hun traditionele moestuinen, de zogenoemde kostgrondjes. Tegelijkertijd hopen de onderzoekers met hun bezoeken de landbouwproductie wat op te krikken met kennis uit de stad. Met die productie gaat het namelijk niet zo goed. Een paar maanden geleden stierven er nog honderden peperbomen omdat ze onder water stonden, vertelt Banwarie. Andere oogsten mislukten weer omdat de zon te lang en te fel scheen op onvoorziene momenten. Banwarie is er vaak niet op tijd bij om de schade te herstellen, want haar kostgrondje ligt kilometers verderop. Een deel van die afstand legt ze af per boot, het andere deel te voet.
Niet langer nomadisch
Dat de landbouwomstandigheden niet ideaal zijn, heeft verschillende oorzaken. Banwarie wijt het vooral aan klimaatverandering, waar veel boeren in Suriname last van hebben. Maar volgens de Celos-onderzoekers komt het ook omdat de traditionele manier van zwerflandbouw op kostgrondjes steeds moeilijker wordt. Zwerflandbouw leerden Banwarie en haar dorpsgenoten van de oudere generaties. Hun voorouders waren marrons die eeuwen gele[1]den wegvluchtten van de plantages en diep verborgen in het bos een zelfvoorzienend bestaan opbouwden. Onderdeel daarvan was zwerflandbouw: steeds een nieuw stukje bos openkappen om er een tijdelijke moestuin aan te leggen. Tijdelijk, want juist in tropisch bos is de grond niet lang vruchtbaar. Voedingsstoffen zitten hier vooral in de vegetatie en de humuslaag, die snel wegspoelt als je het bos openkapt. Zwerflandbouw werkt goed en duurzaam voor nomadisch levende, kleine gemeenschappen. Maar Banwarie woont nu met 750 mensen in een stenen dorp. Vanuit zo’n vaste stek is het steeds lastiger om nieuwe kostgrondjes te vinden.
Decemberregens
Landbouwinstituut Celos – destijds opgericht als dependance van Universiteit Wageningen – neemt al sinds de jaren 70 traditinele landbouwsystemen onder de loep. Zo bekeek Celos ook de invloed van zwerfland[1]bouw op de staat van het bos. Een verlaten kostgrondje blijkt in zo’n 15 jaar weer te volgroeien tot gezond bos. Met deze analyses legde Celos de basis voor de huidige boskap[1]regels om de Amazone te behouden; kappen mag alleen op zo’n manier dat het bos zich daarna weer kan herstellen. Zwerflandbouwers hebben met hun kleine kostgrondjes weinig effect op de staat van de Amazone, maar ze zitten zelf wel op de blaren als het niet lukt om de verlaten kostgrondjes lang genoeg met rust te laten, zegt Hellstone. “De braaklig-periodes worden steeds korter. Soms duren die maar 3 jaar. Dan is de productie en de opbrengst minder dan mensen gewend zijn.” Bovendien zijn de systemen heel weersafhankelijk. “Mensen moeten wachten op de droge tijd om een nieuw kostgrondje open te kappen zodat alles goed gaat branden”, zegt Hellstone. In andere tijden is regen juist nodig. “Voor dit systeem zijn de decemberregens het belangrijkst. Als regen dan uitblijft, of te vroeg start, heb je een probleem.” Het lijkt erop dat de laatste jaren het weer steeds onvoorspelbaarder wordt. Stella ziet dat probleem ook, maar gooit haar handen in de lucht bij de vraag naar een oplossing. “Geen idee! God komt wel met iets.” Een bijkomend probleem voor zwerflandbouw is vergrijzing. Als jongeren naar de stad trekken blijven vooral oudere bewoners over om de ver afgelegen kostgrondjes te verzorgen. Hellstone: “Zij kunnen het soms fysiek niet meer aan. Daarom zoeken wij naar alternatieven om dit soort systemen te helpen.”
Oude landbouwkennis
Het bezoek van de Celos-onderzoekers vandaag hoort bij een agrobiodiversiteitsproject. In drie traditionele dorpen probeert het landbouwinstituut de landbouwsystemen te beschermen. Ze leggen vast wat er gebeurt, conserveren belangrijke planten in het herbarium en proberen het landbouwsysteem zo goed mogelijk te beschrijven. De marrons hebben hun landbouwkennis nooit op papier vastgelegd maar geven de gebruiken – nog steeds – door van mond tot mond. Ondertussen hopen de Celos-onderzoekers ook iets te veranderen. Ze zetten in op capaciteitsversterking en bewustzijn over het belang van lokale agrobiodiversiteit. Ook proberen ze bijvoorbeeld kwekerijen op te zetten om voedzame planten of belangrijke boomsoorten te vermeerderen. In Ricanau Moffo hebben de Celos-onderzoekers hun hoop gericht op een broer van Stella Banwarie, Delano. Hij ontvangt de onderzoekers vandaag en gaat hen met een licht slepend been voor naar zijn nieuwe werkplek. Door zijn lichamelijke handicap is Delano niet mobiel genoeg om naar de kostgrondjes te gaan. Celos plaatste daarom houten werkbanken onder een gazen afdakje, zodat Delano vlak naast zijn huis op een gemakkelijke hoogte met stekjes kan werken. De onderzoekers hopen dat Delano daardoor beter in zijn eigen bestaan kan voorzien – en dat zijn familie er ondertussen ook iets van opsteekt. Plantjes dichtbij huis opkweken kan de productie op de kost[1]grondjes verhogen. Bij een ondergelopen of verdroogde oogst is er dan nog plantmateriaal over om nieuwe kostgrondjes mee te beplanten.
Verloren gebied
Delano is een sleutelpersoon bij de introductie van stekjestechnieken, maar ook voor de financiering van het agrobiodiversiteitsproject dat wordt bekostigd vanuit verschillende fondsen. Deze keer kwam er onder andere geld vanuit het Alcoa-fonds, van het bedrijf Suralco. Voor deze inmiddels nietmeer bestaande bauxietfabriek werd in de jaren 60 een stuk bos ter grootte van de gemeente Utrecht onder water gezet voor een stuwmeer. Duizenden marron-afstammelingen verloren hun woon- én kostgrondjesgebied voor de energievoorziening van de fabriek. Het gesubsidieerde agrobiodiversiteitsproject is bijna afgesloten, maar in Ricanau Moffo komt er een vervolg. Hiervoor spreken de Celos-onderzoekers een nieuw subsidiepotje aan, gericht op mensen met een beperking.
Gemberschuur
Vanmiddag staan er op de werktafels een stuk of tien gemberstekjes die Delano hier de afgelopen weken heeft opgekweekt. Ze zien er goed uit, vinden Stella en haar zus en broer die aan komen lopen, twee kinderen in hun kielzog. “Als je dit op je kostgrondje ziet, is dat een goed beeld”, zegt broer Serenzo Banwarie. “Dat beschouw ik als een compliment”, zegt Celos-onderzoeker Nelom tevreden. Niet alleen de familie Banwarie leeft van de kostgrondjes in Ricanau Moffo, waar relatief veel jonge mensen zich aan de traditionele landbouw wijden. Want ook al valt de productie soms tegen, met de verkoop valt wel te verdienen. De bananen uit het dorp worden nu – niet helemaal legaal – net over de grens voor goed geld verkocht in FransGuyana. En de dorpelingen zien meer moge[1]lijkheden. “We zijn de gemberschuur van Suriname”, zegt Serenzo. Met een takje prikken Serenzo en Stella in de aarde en laten de korrels vallen om de kwaliteit te keuren. Zo doen ze dat ook op hun kostgrondjes, leggen ze uit. “Celos moet daarvoor altijd eerst naar het lab”, voegen ze er grinnikend aan toe. Zelf verbouwt Stella met stekjes ook wel groentes voor in haar eigen keuken, vertelt ze. Maar voor het verbouwen op kostgrondjes is deze manier van stekken geen alternatief. “Aardappel of Chinese tayer moeten gewoon direct in de grond.” Als de onderzoekers iets opperen over kunstmest, die misschien nu wél nodig is op minder vruchtbare kostgrondjes, komen Stella en haar zus en broers snel met verweer. Hún gember blijft tot wel een half jaar lang goed, leggen ze uit. “Gember verbouwd met kunstmest is soms maar twee weken houdbaar.”
Afspraken maken
Dat ‘moderne’ oplossingen zoals kunstmest of kassen niet meteen in goede aarde vallen bij de zwerflandbouwers, vindt Hellstone niet zo gek. “Geen landbouwer zal ooit zijn systeem één, twee, drie links laten liggen.” Dat neemt niet weg dat Stella en haar familie openstaan voor nieuwe dingen. “Je bent nooit te oud om te leren”, zegt Stella. Op verzoek van de dorpelingen werd het agrobiodiversiteitsproject een beetje uitgebreid. Uit consultaties kwam naar voren dat de bewoners wel van de landbouwsystemen van andere dorpen wilden leren. De gemeenschap van Ricanau Moffo heeft ook officieel toegestemd met het project. Volgens de United Nations Declaration on the Rights of Indigenous Peoples (UNDRIP) moeten een gemeenschap goed geïnformeerd en bijtijds met een project kunnen instemmen, kunnen onderhandelen én zich ook weer kunnen terugtrekken. “Die regeling is nog nieuw voor ons”, zegt Hellstone. Om met elk dorp afzonderlijk afspraken te maken, nam Celos een bemiddelingsbureau in de arm. In de afspraken staat bijvoorbeeld dat het verzamelde plantmateriaal alleen wordt afgenomen voor conservatie en niet wordt gebruikt voor andere doeleinden.
Natuur nabouwen
Onderweg naar huis bespreken de onderzoekers de samenwerking met de dorpelingen. “Ik moet het allemaal nog even herkauwen”, zegt Nelom. “Ik realiseer me steeds meer dat de natuur ‘nabouwen’ – iets wat wij vanzelfsprekend vinden – als onmogelijk wordt ge[1]zien in het dorp.” Toch is hij ervan overtuigd dat de stekjes van Delano kunnen laten zien dat het nabootsen van de natuur wél kan werken. De hoge en beschutte werktafels van Delano helpen alvast een handje om extreme weersinvloeden te voorkomen. En er zijn meer manieren, hoopt hij, om nieuwe technieken beter te laten aansluiten op de zwerflandbouw. “Trouwens, kan dat gazen afdakje niet beter van uitschuifbaar plastic zijn? Dan valt er toch wat meer zon op de gemberstekjes tijdens de regentijd.”