EP-Nuffic onderzoekt de mogelijkheden om NFP-beurzen als deelbeurs te verstrekken. Een deel van de kosten die een student maakt, moet daarbij door andere partijen betaald worden. Drie onderwijsinstellingen vertellen over hun ervaringen en verwachtingen rond deze financieringsvorm.
Vier jaar geleden begon de faculteit ITC van de Universiteit Twente een eigen deelstudiebeurs voor buitenlandse studenten. Het opleidingsinstituut voor Geo-Informatiewetenschappen en Aardobservatie betaalt 60 procent van de kosten, studenten dienen zelf financiering te vinden voor de overige 40 procent. Toen de aanvragen binnenkwamen, was de staf verbaasd. Er was gerekend op studenten uit landen als China en Brazilië, maar er kwamen ook aanvragen binnen uit Sub-Sahara-Afrika.
“Een eyeopener”, zegt coördinator Tom Loran. “Studenten uit Ethiopië en Tanzania bleken bereid én in staat om zelf in hun studiekosten bij te dragen.” Die eigen bijdrage komt bij ITC, met slechts één geaccrediteerde opleiding, al snel neer op 10- of 11.000 euro. Studenten krijgen dat vaak van familie, of ze boren onverwachte bronnen aan. Een man in Ghana is bijvoorbeeld bezig met crow dfunding, en een vrouw uit Honduras sloot een studielening af bij een boerencoöperatief met het land van haar moeder als onderpand.
Trend
Met de eigen deelbeurs maakt ITC studenten minder afhankelijk van NFP-beurzen, die bedoeld zijn voor capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden. Ook andere onderwijsinstellingen die veel NFP-bursalen opleiden (zie kader), zoals Wageningen UR en het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT), zijn daarmee bezig. EP-Nuffic haakt nu op deze trend in met een pilotproject. Daarbij krijgen dertig extra buitenlandse studenten een NFP-deelbeurs, die 70 procent van hun kosten dekt. Cofinanciering voor de pilotbeurzen kan van alle kanten komen.
“Een eigen bijdrage van studenten is een van de opties”, zegt David van Kampen, vanuit EP-Nuffic betrokken bij de pilot. “Er kan ook ‘gematcht’ worden met andere beurzen en fondsen, met overheden en lokale werkgevers in het buitenland of met onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven in Nederland. En wie weet vinden de onderwijsinstellingen tijdens de pilot nog andere mogelijkheden.” Van Kampen rekent op hun inzet. “Voor de instellingen betekenen extra studenten meer talent in de collegezalen en straks een mooier alumninetwerk.”
ITC is inderdaad enthousiast. “Steeds meer Nederlandse instellingen houden zich nu bezig met double degree programmes, waarbij studenten onderwijs op Nederlandse en buitenlandse instellingen combineren”, zegt Loran. “Daar zou een NFP-deelbeurs perfect op passen.” Hij ziet dat natio nale overheden, zoals de Indonesische, steeds vaker willen en kunnen bijdragen. Maar hij denkt ook aan cofinanciering vanuit het Nederlandse bedrijfsleven. “Een aannemersbedrijf dat een stage betaalt bijvoorbeeld, of een vliegticketconstructie met KLM.” Dit jaar bekostigt ITC de cofinanciering voor NFP-bursalen zelf. Haar basissubsidie uit Den Haag wordt immers verstrekt voor bijna dezelfde doelen als het NFP nastreeft, capaciteits versterking voorop.
Niet zomaar een betere baan
Voor het KIT is het lastiger om NFP-beurzen mee te financieren. Het instituut heeft daar zelf geen budget meer voor, sinds de rijkssubsidie begin dit jaar stopte. De twee masters van het KIT zijn allebei gericht op openbare gezondheidszorg. “In die sector heb je geengrote instanties met veel geld”, zegt teamleider onderwijs Prisca Zwanikken. “En studenten krijgen na de opleiding niet zomaar een betere baan, zoals bij een MBA, dus die willen er ook niet te veel voor lenen.” Een deel van de studenten bij het KIT krijgt co financiering via Artsen zonder Grenzen, deelbeurzen van Erasmus+ of een Ghanees studiefonds.
Sommige studenten betalen zelf mee. “Maar dat zijn voornamelijk mannen en mensen die zelf geld hebben, terwijl je met een studiebeurs liever vrouwen en minder vermogenden bereikt.” Om minder afhankelijk te worden van het NFP, startte het KIT twee jaar geleden een eigen Scholarship Fund. Het fonds benadert vooral vermogende Nederlanders voor een bijdrage. “Je kunt heel veel bereiken via de gezondheidszorg in lage-inkomenslanden”, zegt Zwanikken. “Een van onze oud-studenten is bijvoorbeeld directeur van het malariaprogramma van het ministerie van gezondheid in Afghanistan. Investeer je in zo iemand, dan investeer je in veel meer mensen dan alleen in één individu.”
Samen optrekken
Weer anders is het voor Wageningen UR, dat aan potentiële sponsoren geen gebrek heeft. Internationaal beleidsadviseur Jeroen Ouburg kent tientallen geldschietende fondsen, bedrijven en alumni in de hele wereld. “Veel landen vinden klimaatverandering en voedselproblematiek nu belangrijke onderwerpen.
Wij liften mee op die golf”, zegt hij. Dat Wageningen UR al deze contacten heeft, komt ook doordat het instituut ruimte creëert om ze te vinden. Verschillende werknemers hebben het vinden en matchen van fondsen in hun takenpakket staan. Ouburg pleit ervoor om met verschillende instanties samen op te trekken bij het benaderen van geldschieters. “Sponsoren willen niet met elke individuele instelling een contractje afsluiten. Samenwerken helpt bovendien de Nederlandse onderwijs instellingen die nog niet zo ver zijn met het realiseren van co financeringsmogelijkheden. Sommige hogescholen maken zich hier bijvoorbeeld ernstig zorgen over.”
Maakt cofinanciering de samenwerking met het buitenland toekomstbestendiger? Dat vindt Ouburg een lastige vraag. “Veel van onze studenten hadden zonder een volledige beurs nooit een kans gehad om hogerop te komen. Dat zie je aan wat ze ervoor op offeren. Ook moeders van twee weken oude baby’s komen bijvoorbeeld twee jaar in Nederland studeren.” Relaties met organisaties worden door cofinanciering wel steviger, denkt Ouburg. “Als zij mee-investeren met een deelbeurs, wordt hun belang sterker. Ze raken meer betrokken.” Ouburg ziet de toekomst van co financiering voor NFP-beurzen hoe dan ook zonnig in.
Gepubliceerd in Transfer.