Gepubliceerd in Vrij Nederland.
Inheemse stammen uit de Amazone worden betrokken in allerlei projecten om CO2-opname en biodiversiteit te behouden. Zo treden ze in sneltreinvaart toe tot de kapitalistische maatschappij, met gevaar voor hun eigen cultuur en levenswijze. Voor wie is dat goed?
Tussen de hoge stammen van woudreuzen klinken krekels en vogels en af en toe een hakgeluid. Met een kapmes snoeit Keiran Samuels takken weg die over het pad zijn gegroeid. Er is hier al een hele tijd geen mens geweest. Die zijn er sowieso nauwelijks. In de wijde omtrek vind je hier, op ruim een uur vliegen van Paramaribo, slechts een handjevol toeristen, een paar jaguar-onderzoekers en de medewerkers van het resort Kabalebo. Bij die laatste hoort Samuels. Hij gidst de eerste toeristen van dit jaar door het bos en wijst verschillende bomen aan. Hier en daar hakt hij een stuk bast af om te laten ruiken of proeven. Het ene stuk ruikt sterk naar knoflook, het andere smaakt bitter en beschermt tegen malaria. Als Samuels met zijn kapmes op de hoog opstaande wortels van een andere boom slaat, galmt het geluid mijlenver door het bos. ‘Dit noemen we de telefoonboom,’ legt hij uit.
Samuels weet veel van de soorten in dit bos, want die zijn bijna hetzelfde als die in buurland Brits-Guyana, waar hij vandaan komt. Landsgrenzen maken midden in het Amazonegebied weinig uit. Samuels is lid van de Arowakken, een inheemse stam die is verdeeld over verschillende landen. Hij groeide op in het dorp Santa Mission, waar hij leerde hoe je leeft van en mét het bos. Hoe je aardvruchten verbouwt op steeds weer een nieuw stukje vrijgekapte grond, zodat het bos zichzelf daarna weer kan herstellen. En welke soorten planten, dieren en sterrenconstellaties je iets vertellen over de komst van de regen- of de droge tijd. Ook al lukt dat tegenwoordig niet meer. Samuels: ‘Dat is totaal onvoorspelbaar geworden.’
Voor bewoners van het Amazonegebied is klimaatverandering duidelijk voelbaar. Samuels merkt het in zijn eigen dorp en ook rondom het resort in Suriname. De medewerkers hebben nog nooit zo’n lange regentijd meegemaakt. De hoogstaande rivier nam stukken oevers mee en daardoor vielen enorme bomen om, ook over de stroompjes waar Samuels met toeristen vaart. Gisteren zaagde hij nog een omgevallen boom weg vanuit de boot, met een kettingzaag.
Het was een spannend geluid in de jungle, want juist houtkap bedreigt de Amazone en zo het klimaat. Bomen worden omgezaagd voor verkoopbaar hout of voor mijnactiviteiten, en die laatste gaan ook nog eens gepaard met het gebruik van giftige metalen.
Tip: Luister het artikel op vn.nl
Rond Kabalebo is daar tot nu toe nog geen sprake van. Commerciële houtkappers of goudzoekers van buiten komen hier niet zomaar. Hooguit twee keer per week landt er een klein vliegtuigje in het resort, op een vliegveld dat een halve eeuw geleden werd aangelegd als deel van Operation Grasshopper. Met verschillende vliegveldjes midden in de jungle wilde de minister van Ontwikkeling van Suriname in 1960 de natuurlijke rijkdommen van het land ontginnen. Dat ging destijds om aardse rijkdommen als goud en bauxiet, waar ook allerlei buitenlandse bedrijven op aasden. Tegenwoordig zijn die niet meer het waardevolst. De Amazone wordt nu gezien als ‘longen’ van de wereld, met als belangrijkste functie het opnemen van CO2 . Voor overheden, ngo’s en grote bedrijven hangt daar een steeds duidelijker prijskaartje aan. Allerlei organisaties in de wereld zijn nu gericht op het beschermen van het oer[1]woud hier. Inmiddels is de overtuiging dat je dat het best samen met de oorspronkelijke bewoners kunt doen. Met mensen zoals Keiran Samuels, die zich met een hakmes een weg door de jungle kunnen banen en die een duurzame omgang met dit ecosysteem met de paplepel kregen ingegoten. Er bestaan wereldwijd verschillende projecten om samen met inheemse stammen de natuur te beschermen. In Kameroen werken leden van de Bagyelistam mee om natuurparken te verdedigen. In Canada werkt het Wereldnatuurfonds samen met Inuit om officieel inheems beschermde gebieden af te schermen. De projecten krijgen soms geld van een fonds van de Verenigde Naties, onder de naam REDD+, Reducing Emissions from Deforestation and forest Degradation, het plusje staat voor duurzaam bosbeheer en het behouden en vergroten van CO2 – opslag in ontwikkelingslanden. De samenwerkingen hebben niet alleen effect op de natuur, maar kunnen ook heel wat betekenen voor de cultuur van bosbewoners. Hoewel beide partijen de zorg voor natuur delen, staat de belevingswereld van de internationale projectleiders ver af van die van de soms nog vrij geïsoleerde inheemse stammen. De meeste bosbewoners in Suriname zijn bijvoorbeeld lang niet zo verbonden met de wereld buiten de Amazone als Samuels is.
Culturele tijdmachine
Een van de nieuwste bosbehoudprojecten in Suriname is de verkoop van geroosterde Tuhka-noten, de inheemse benaming van paranoten. Ze zitten pittig gekruid in mooie zakjes en worden door het hele land verkocht in allerlei winkels, ondersteund door een professionelere website dan de meeste bedrijven in Suriname. De noten worden verzameld en klaargemaakt door de 120 dorpelingen van het dorp Alalapadu. Een ngo helpt de dorpelingen om de noten te verkopen, in ruil voor hun belofte om het bos te beschermen en te helpen monitoren. De reusachtige paranoten[1]bomen – tientallen meters hoog en honderden jaren oud – staan namelijk op de internationale rode lijst van bedreigde soorten, met als grootste bedreiging ontbossing. De noten hebben een uiterst specifiek ecosysteem nodig. Noten komen er alleen met hulp van de juiste orchideeën om de juiste insecten aan te trekken om de boom te bevruchten en de juiste knaagdieren, agouti’s, om de noten te pellen en in de grond te verstoppen voor later. Aan de huidige staat van het geroosterde-notenproject gingen verschillende fases en meewerkende ngo’s vooraf. Er werd een fabriek gebouwd in het dorp, er kwamen allerlei verkoopkanalen, inclusief de gelikte online marketing, en de dorpelingen kregen verschillende trainingen. Ze mogen bijvoorbeeld niet te veel agouti’s meer schieten. Verder leerden ze om hun handen te wassen en gezond te blijven eten uit het bos. Met het geld dat ze verdienen, kopen ze namelijk massaal suiker en maggi-achtige smaakmakers uit de stad, naar Surinaams gebruik. Inmiddels lopen de jongeren er rond met telefoons met oor[1]dopjes en wifi van de fabriek. Ze kunnen ineens appen met meisjes uit andere dorpen. Het lijkt een beetje alsof het notenproject de dorpelingen in een culturele tijdmachine heeft gezet. Is dat wel gewenst? En door wie eigenlijk?
Naar de stad
De Surinaamse Gwendolyn Smith heeft daar al vaak over nagedacht. Ze werkte als techconsultant voor verschillende ngo’s mee aan allerlei projecten in de zuidelijke helft van haar land. Dat gebied is twee keer zo groot als Nederland en wordt bijna uitsluitend bewoond door zo’n vijfduizend inheemse mensen, al zijn er tegenwoordig ook enkele goudzoekersdorpen. Smith hielp met het verkoopbaar maken van kruidenthee en peperpoeder en ze startte de opleiding van een aantal inheemse bewoners tot natuurrangers om het werk van overheidsorganisaties voort te zetten in tot nog toe onbereikte gebieden. Over de al dan niet positieve impact van stadse invloeden twijfelen de meeste bosbewoners volgens Smith helemaal niet. ‘Ze zien de stad als ontwikkeling, zo willen ze worden,’ zegt ze vanaf een terrasje in Paramaribo. ‘Hier is ook alles geregeld. Ze moeten naar de stad als ze ziek zijn of als ze een identiteitskaart willen.’ Projecten van ngo’s voorzien bovendien in vrij algemene menselijke behoeften. ‘Iets te eten en een dak boven je hoofd is er vaak wel,’ zegt Smith, ‘maar daarna komen behoeften aan veiligheid, zoals een inkomen en een gezondheidsverzekering. Dat hebben de meesten niet en dat willen ze wel graag. Of stromend water. Dat is ook veiligheid, want in de droge tijd krijgen mensen vaak diarree. Dat kinderen naar school gaan, is ook weer een vorm van veiligheid, voor ouderen die straks niet meer kunnen werken.’
Verplicht schooluniformen
Toen Smith rond de eeuwwisseling begon te werken met de inheemse bevolking was er in de dorpen alleen nog ruilhandel. ‘De chief kwam met een stuk vlees naar me toe.’ Dat veranderde al door de uitkering van pensioenen en door het verplichte school[1]uniform. ‘Midden in het bos!’ roept Smith. ‘Blote voeten, maar toch dat hemd.’ Om aan geld te komen voor zoiets als een uni[1]form, zijn dorpelingen op zoek naar inkomensstromen. ‘Ze vragen dus echt om dit soort projecten.’ De snelle sprong naar allerlei westerse invloeden is volgens Smith dus niet alleen lokaal gewenst, maar werd bovendien al vóór de bosbehoudprojecten in gang gezet. Hoewel de dorpen nog vrij geïsoleerd liggen en veel oudere vrouwen bijvoorbeeld nog nooit een auto hebben gezien, werd de stammencultuur eeuwen geleden al flink beïnvloed door zendelingen. ‘De kerk is heel belangrijk,’ zegt Smith. ‘Mensen die niet kunnen lezen of schrijven, kennen wel de tien geboden uit hun hoofd.’ Verschillende zuidelijke dorpen – op uren lopen van elkaar – organiseren elk jaar zelf een kerkelijke conferentie. De vroeger vaak nomadische stammen leven nu veelal in door missionarissen gestichte dorpen. Dat maakt zwerflandbouw – steeds een nieuw stukje bos tot moestuin maken – niet meer oneindig houdbaar. Achtergelaten moestuinen of kostgrondjes hadden eeuwen geleden nog meer dan genoeg tijd om weer tot bos te groeien, maar vanuit een vast dorp is daar minder ruimte voor. Binnen een paar jaar zijn de kostgrondjes op en zijn de eerdere gebruikte niet meteen weer even vruchtbaar. Dorpelingen halen daarom nu minder eten uit de grond dan vroeger, of ze moeten steeds verder lopen naar nieuwe kostgrondjes. Ook dat maakt de werkgelegenheid van duurzame projecten aantrekkelijk.
Motorboot
Keiran Samuels heeft bij de hangmatten van twee toeristen een kampvuurtje gemaakt. Van een steunbalk die per ongeluk vlam vatte, hakt hij met zijn mes een gloeiend stukje hout weg. Hij gooit er in één beweging wat zand overheen om het vuur te doven. Een hakmes gebruikt hij inderdaad voor bijna alles, zegt hij grinnikend. ‘Als je in het oerwoud leeft, heeft elke familie er wel een.’ De afgelopen decennia zijn er in zijn dorp Santa Mission, in de achttiende eeuw gesticht door een Britse missionaris, bij de huishoudens heel andere benodigdheden bijgekomen. Bijna elk huis heeft naast een kapmes nu ook een motorboot, internet en een tv. Of dat een goede verandering is, is voor Samuels een rare vraag. ‘Jongeren zijn nieuwsgierig. Als ze een smartphone zien, willen zij dat ook.’ Zelf ging hij naar de middelbare school en vond hij werk in het toerisme. Hij wilde een ‘change of scenery’ en ging daarom naar Suriname, om erachter te komen dat het bos er bijna hetzelfde is.
Hij kent de samenwerkingen met inheemse dorpen om CO2 -uitstoot te beperken. Die projecten moeten de inheemsen en hun leefsystemen met het bos wel respecteren, waarschuwt hij. ‘Het is niet goed om iets van ze af te nemen zonder iets terug te geven. Ze hebben tradities. Ze jagen, vissen en kappen bos voor kostgrondjes. Dat is hun manier van leven.’ Samuels vindt bovendien dat de projecten de oorzaak van het probleem vergeten aan te pakken: de uitstoters van CO2 dus.
Recepten achterhalen
Gwendolyn Smith is steeds voorzichtiger geworden in het samenwerken met de inheemse bewoners. In veel projecten staan hun wensen namelijk niet voorop. Dat leidt soms ook tot mislukkingen. Tijdens haar eerste projecten raakte Smith zo geïntrigeerd door cultuurverschillen dat ze Conflict Studies ging doen en promoveerde op conflicten en duurzaamheid in de Amazone. Ze schreef daarover het boek Conflict and Sustainability in a Changing Environment. Met de ondertitel Through the Eyes of Communities. Dat laatste – kijken door de ogen van gemeenschappen – is waar het volgens haar vaak misgaat. Smith wilde eens iets weten over kikkers en nam tot drie keer toe een kikkerencyclopedie vol plaatjes mee naar de inheemsen, maar kreeg geen respons. Pas toen ze samen het bos introkken, snapte ze waarom: de mannen waren niet bezig met hoe kikkers eruitzagen, maar met hun geluiden. Een andere keer wilde ze recepten achterhalen van medicijnen uit het bos en merkte ze dat ze die steeds anders maakten. ‘Als wij de medicijnen analyseerden in het lab, bleken de concentraties steeds precies hetzelfde. Dat was mijn eerste besef van dat ik anders moest kijken. Deze mannen weten wat ze doen. In de regentijd halen ze hun kruiden bijvoorbeeld ergens anders dan in de droge tijd.’ Ook de sociale omgangsvormen van de bosbewoners verschillen van die van ngo’s en wetenschappers. Inheemse bewoners zijn bijvoorbeeld experts in ‘accomoderen’. Smith: ‘Ze zeggen geen nee, maar gaan mee totdat het niet meer lukt. Dan zijn ze ineens weg en denk je: wat is er nu gebeurd?’ Projecten kunnen bijvoorbeeld struikelen over de sociale cohesie, heel belangrijk in de inheemse gemeenschappen die Smith kent. ‘Er is geen hiërarchie, maar er zijn verschillende rollen. Die petten kun je op- en afzetten.’ Smith merkte het zelf eens toen zij bij wijze van straf iemands salaris verminderde. Het leidde tot grote boosheid, maar twee uur later kwam dezelfde man wel gewoon bij haar eten. Hun rollen als vrienden waren immers niet veranderd. ‘Dat is wel heel mooi, hoor,’ zegt Smith. ‘Hoe zij alles samen doen.’ Je moet als buitenstaander altijd opletten dat een project die onderlinge samenhang niet aantast. Toen in een van Smiths projecten de vrouwen van een dorp peper gingen verwerken tot poeder om te verkopen bij slagers in de stad, raakte het oude evenwicht zoek. Smith: ‘Het geld dat vrouwen daarvoor kregen, maakte hen veel te machtig tegenover de mannen. Die werden boos dat ze niet in het project waren meegenomen. Pas toen de mannen ook een rol kregen als magazijnhouders en werktuigverzorgers, werd het evenwicht weer hersteld.’
Ongecontacteerde stammen
Smith is inmiddels haar eigen ngo gestart. De projecten van internationale ngo’s draaiden haar iets te vaak om de wensen van donoren in plaats van om die van inheemsen. Haar grens werd bereikt toen er een project kwam over zogeheten ‘ongecontacteerde’ stammen, stammen die volstrekt geïsoleerd leven. ‘Laat die lekker met rust in het bos!’ roept Smith. Ze weet wel dat ze er nog zijn, dat hoorde ze van de stammen met wie ze goed contact heeft. Maar ze ziet geen reden om die in een project te betrekken, ook al zouden donoren er geld voor geven. Dat werd bij de ngo als werkweigering gezien, dus ze moest met goede argumenten komen om de stammen ongecontacteerd te houden. ‘Het belangrijkste voor ngo’s zijn donaties en imago.”
Smiths organisatie Green Growth Suriname laat zich vooral leiden door wat de lokale mensen zelf willen. Een keer heeft Smith zelfs een som geld gegeven aan een inheems dorp, zonder enig project. Een jaar later keken ze waaraan dat was uitgegeven. De kerk was opgeknapt. ‘Oké, prima,’ zegt Smith schouderophalend. Het geld was verder besteed aan een beschaduwd wachthuisje voor ouderen bij de dokter, aan een logeergebouw voor mensen van de overheid en aan vliegtickets voor een reis naar een Braziliaanse dorpsconferentie over bosbehoud, vertelt Smith met enige trots. Om de conferentie te bereiken, moesten de Surinaamse dorpelingen vanaf het vliegveld nog twee dagen lopen.
Meepraten met de buitenwereld
Smith bouwt haar projecten zoveel mogelijk op de systemen die de dorpelingen zelf al hebben. De Tuhka-noten, waar ook Green Growth Suriname aan meewerkt, worden bijvoorbeeld ingezameld per familie. ‘Dat is hoe mensen elke dag het bos in trekken, altijd samen met de hele familie. Op die manier wordt ook alle kennis doorgegeven, van mond tot mond. Dáárom is die sociale cohesie zo belangrijk.’ Dat zulke gebruiken verloren kunnen gaan door te veel invloeden van buitenaf, bewijst volgens Smith het Surinaamse inheemse dorp Kawemhaken. ‘De dorpelingen werkten veel samen met goudzoekers en zijn gestopt met jagen, omdat ze vlakbij de grens met Brits-Guyana makkelijk kip kunnen kopen. Inmiddels is veel vis uit de vervuilde rivieren verdwenen en kwam bij een vergadering van het dorpshoofd laatst niemand opdagen.’ Andere zuidelijke dorpen zien dat ook en willen daarvoor oppassen. Maar de ontwikkeling moet ook weer niet te langzaam gaan. Laatst klopten na een dorpenbijeenkomst twee dorpshoofden bij Smith aan. ‘Ze waren bijna in tranen omdat hun ontwikkeling te langzaam ging: ‘We hebben geen stroom, die anderen zien ons als dom.’ Acht zuidelijke dorpen hebben zich sinds 2015 officieel verenigd om ook mee te kunnen praten met de buitenwereld. Zo vraagt de vereniging van dorpen de ngo’s nu bijvoorbeeld om te leren een subsidieaanvraag in te dienen of zelf workshops te organiseren. De buitenwereld dringt zich, ook los van ngo-projecten, namelijk steeds meer op aan de Amazone. Zo is er bijvoorbeeld de aanleg van een weg vanuit Brazilië. President Bolsonaro wil de bestaande weg BR-163 verlengen tot aan de grens met Suriname. Voor de Surinaamse overheid ligt de vraag op tafel of die weg vanuit daar weer verder zal worden doorgetrokken. De weg loopt dwars door nog vrij onontdekte delen van de Amazone en dus ook het leefgebied van verschillende stammen. Smith leert hun via een ‘educatietraject’ – ook al heeft ze een hekel aan dat concept – over wat zo’n weg betekent en hoe je kunt onderhandelen over de aanleg ervan.
Houtkap of toerisme?
Keiran Samuels hangt zorgvuldig klamboes over de hangmatten van de toeristen. Zij vinden zo’n korte terugkeer naar leven in de natuur wel spannend, voor eventjes. Samuels slaapt er vannacht ter bescherming naast in zijn eigen hangmat. Dat vindt hij wel leuk, hoor, zegt hij. ‘Het is weer eens wat anders.’ Normaal slaapt in hij in een eigen huisje op het Kabalebo-resort. Daar staat een bed, maar hij valt er vaker in slaap in zijn hangmat, vertelt hij bij het kampvuur. Uiteindelijk wil hij graag terug naar zijn dorp. Net als eigenlijk iedereen die er is weggegaan. Veel van Samuels’ dorpsgenoten verdienen nu geld door hout te verkopen of toeristen te verwelkomen. Het dorp is in overleg over wat er in de toekomst vooral moet gebeuren.
Houtkap of toerisme?
Volgens Samuels is toerisme handiger voor de lange termijn. Zelf kan hij pas terugkomen naar het dorp als er werk te vinden is. Maar hij weet niet of dat lukt. Er is wel een schooltje, maar dat is geen onuitputtelijke bron van werkgelegenheid voor opgeleide dorpsgenoten. ‘We kunnen niet allemaal leraar zijn.’ Misschien biedt de verkoop van kruiden of noten uit het bos uitkomst. Als de dorpelingen dat ook willen, tenminste.